Tjark Dirks VisservroegerEen bekende robbenjager was Tjark Derks Visser. Op zijn grafzerk uit 1871 is een boot gebeiteld, varende op de Wadden. Eén man aan het roer en één aan de riemen. Twee robben zwemmen vluchtend voor de boot uit. ‘Ter nagedachtenis van Tjark Derks Visser, geboren den 1 Oct 1779, overl. den 24. July 1871 te Westernieland, dus bijna 92 jaren oud, sedert 1858 weduwenaar van wijlen Elizabeth Jans, nalatende twee zoons en aangehuwde dochters, die te zijner eer dezen steen alhier hebben gelegd’.

Het huis van Tjark Derks Visser aan de Noordpolderweg werd naar zijn voornaam ‘Tjaarkerij’ genoemd. Tegen zijn woning stond steeds een stevige ladder. Op een schoorsteen had hij een leunstoel staan. Bij stormweer ging hij, gewapend met een flinke kijker, in de stoel zitten. Zo kon hij in alle richtingen over de Wadden kijken om te zien of er ook een schip in nood verkeerde. Als hij een schip in nood zag, ging hij er direct met zijn boot op af. Of het was om hulp te verlenen of om te jutten vermeldt de historie niet.

Een peilmerksteen uit ± 1850, met de referentiehoogte voor de aanleg van dijken, waterlopen, sluizen en gebouwen, die was ingemetseld als hoeksteen in de Tjaarkerij, heeft een plekje gekregen in het nieuwe huis dat nu op dezelfde plek staat.

De allerlaatste Groningse robbenjager was de in 1893 geboren Ko Teerling. Hij woonde tegen de nieuwe zeedijk aan in een zogenaamd Haiderhoeske, een herdershuisje. Mensen die hier woonden moesten bij storm de schapen van de kwelder halen, binnen de dijk brengen en de spekdam sluiten. Teerling joeg op robben en viste ook, in de Lauwers, op mosselen. Hij verdiende aan elke gevangen zeehond vijf gulden: een rijksdaalder premie en de verkoop van de huid en de traan leverde eenzelfde bedrag op. Het vet werd ondermeer gebruikt in de verf- en zeepindustrie. Pas toen de traan niets meer opbracht, stopte de jacht op volwassen zeehonden. Ko Teerling jaagde toen alleen nog op de pasgeboren jongen. Tussen 1950 en 1958 schoot hij jaarlijks ongeveer 600 jonge zeehonden ten behoeve van de bontindustrie. Men beschouwde de robbenjacht destijds als een normale zaak.