Ik was opgegroeid in een dorp. Weliswaar een dorp in Noord-Holland, maar toch: ik wist hoe een dorpssamenleving functioneerde. Toen ik in Westernieland kwam wist ik dus dat er een aantal klussen op me lag te wachten. Alle baantjes die mijn voorganger open had gelaten namelijk. Zo werd ik ook voorzitter van de ijsvereniging. Jarenlang ging dat prima: eenmaal per jaar een ledenvergadering in café Van Dijk, later café Veringa, en dat was het. Het was bar gezellig, er werd veel gelachen en  – och ja – er werden ook wel eens wat veel van die kleine glaasjes geleegd. Maar geen gedoe met ijs en zo.

Het ging op deze manier prima tot 1963. Dat wérd me een winter, de winter met die barre elfstedentocht! Onze Westernielandse ijsbaan was de gracht rond de boerderij van Polman. Een mooi baantje, lekker in de luwte gelegen. Het was er gezellig en we organiseerden met de ijsvereniging eindelijk weer eens wedstrijden. Er was maar één nadeel voor een niet zo enthousiast ijsliefhebber als ik: de baan moest elke avond “behandeld” worden. Als de dorpelingen, lekker rozig geworden na de ijspret, heerlijk thuis naar de radio zaten te luisteren of een boek lazen, moest het bestuur de kou in. Met gieters water liepen we de scheuren langs en goten die vol water, zodat de volgende morgen de baan weer “als nieuw” zou wezen.

Wat een genot, het verenigingsleven!

Sibert Meurs