Zoeken

De robbenjagers

Ko Teerling

Westernieland heeft een eeuwenlange traditie als het gaat om robbenjagen. De familie Visser had in het dorp een villerij, waar dode zeehonden van hun huid werden ontdaan. De Westernielandsters zijn tot ver na de Tweede Wereldoorlog doorgegaan met de zeehondenjacht.

De allerlaatste Groningse robbenjager was de in 1893 geboren Siepko Teerling. Hij woonde tegen de nieuwe zeedijk aan in een zogenaamd Haiderhoeske, een herdershuisje. Mensen die hier woonden moesten bij storm de schapen van de kwelder halen, binnen de dijk brengen en de spekdam sluiten.

Teerling joeg op robben en viste ook, in de Lauwers, op mosselen. Hij verdiende aan elke gevangen zeehond vijf gulden: een rijksdaalder premie en de verkoop van de huid en de traan leverde eenzelfde bedrag op. Het vet werd ondermeer gebruikt in de verf- en zeepindustrie. Pas toen de traan niets meer opbracht, stopte de jacht op volwassen zeehonden. 

Ko Teerling jaagde toen alleen nog op de pasgeboren jongen. Tussen 1950 en 1958 schoot hij jaarlijks ongeveer 600 jonge zeehonden ten behoeve van de bontindustrie. Men beschouwde de robbenjacht destijds als een normale zaak.

Tjark Derks Visser

Op zijn grafzerk uit 1871 is een boot gebeiteld, varende op de Wadden. Eén man aan het roer en één aan de riemen. Twee robben zwemmen vluchtend voor de boot uit.

Het huis van Tjark Derks Visser aan de Noordpolderweg werd Tjaarkerij genoemd. Tegen zijn woning stond steeds een stevige ladder en op een schoorsteen had hij een leunstoel staan. Bij stormweer ging hij, gewapend met een flinke kijker, in die stoel zitten. Zo kon hij in alle richtingen over de Wadden kijken om te zien of er ook een schip in nood verkeerde. En als hij dat zag, ging hij er direct met zijn boot op af. 

In het nieuwe huis dat er nu staat is een oude peilmerksteen uit ± 1850, ingemetseld. Die is afkomstig als een hoeksteen uit de Tjaarkerij en gaf de referentiehoogte aan voor de aanleg van dijken, waterlopen, sluizen en gebouwen.